...................................................................................................................................................................................................................................................
Het geslacht Spiraea (Struikspirea
/ Spierstruik) kent een 100-tal soorten, die van
oorsprong niet tot onze flora behoren. Zij komen vooral uit Azië en de Himalaya. Een aantal
soorten zijn sinds de tweede helft van de 19e eeuw als sierplanten bij ons binnengebracht. Zij hebben allerlei
kruisingen ondergaan en raakten ten dele bij ons verwilderd. Het zijn
heesters van 2 - 2.5 m. maar ook kleiner tot 50 cm. en dicht begroeid met
grote bloempluimen, vooral in de kleuren roze tot violetrood. Van de
meeste soorten hebben de bloemen behalve een grote hoeveelheid
meeldraden ook een nectarring en bieden de bestuivers naast
de rijkelijke pollen ook nectar.
Onze naam "Spierstruik" is een misleidende weergave van de
oorspronkelijk Griekse naam Speiraia.
Speira /speiraia betekent "dat wat ineengevlochten is": ons woord
"spiraal". Het verwijst naar de ineengevlochten stampers en vruchten van
de bloem van dit geslacht. In plaats van "Spierstruik" zou de plant dan
ook "Spiraalstruik" of "schroefstruik" moeten luiden.

Het Theeboompje (Spiraea salicifolia)
komt uit Japan. Het werd door de plantkundige Carolus Clusius al in 1586 naar
Europa gebracht en
burgerde hier sindsdien in. Zijn naam salicifolia ("met
het blad van de wilg") dankt het aan de lancetvormige bladeren, die
vooral de toppen van de bloeistengels sieren; in de oksels groeien de
piramidevormige bloeiwijzen vol lichtroze bloemen, in bloei van juni tot
augustus. De vele meeldraden leveren rijkelijk pollen en de duidelijk
zichtbare honingkrans tussen de stempels en de meeldraden scheidt
nectar af.
De Douglasspirea werd begin 19e eeuw door de botanicus Douglas
uit N.Amerika meegebracht van een van zijn reizen. De struik van 2 -
2.50 m. komt bij ons, inmiddels ook in verwilderde vorm, algemeen voor. De
bloemen zijn 5-tallig en staan in sierlijke pluimen op de rijk
gebladerde stelen. De nectarkrans zelf ontbreekt maar op de wel degelijk
aanwezige nectariën
is de nectar goed
toegankelijk voor insecten met korte tong; de pollenafgifte is
overvloedig. Veel bijen, kevers en zweefvliegen zijn de bezoekers. Bloei
in de zomermaanden juli/augustus. De voortplanting geschiedt vooral via
uitlopers.
De Spiraea x billardii is een kruising van de salicifolia en de
douglasii.
Van de witbloemige soorten springt de Spiraea vanhouttei er uit
met haar sierlijk overhangende twijgen met witte bloemschermen.
Van de Spiraea japonica zijn eindeloos vele cultivars in omloop;
vroege bloeiers, late bloeiers; roze, rode en witte bloemen; hoge en lage
struiken; groenbladige en goudbladige. Meer dan de andere spireaheesters
levert zij nectar en pollen af aan haar bestuivers.
....Het geslacht Filipendula
kent een 7-tal soorten die inheems zijn in Europa. De planten hebben
een kruipende, vertakte wortelstok, waaruit stevige bloeistengels naar
boven komen. De planten vermeerderen zich doorgaans middels uitlopers van
de wortelstok. De bladeren zijn geveerd met een aantal topblaadjes. De
bloemen zijn 5-tallig (soms 6) en hebben geen nectariën. De bij ons
meest voor-komende soorten zijn de Moerasspirea (Filipendula ulmaria) en
de Knolspirea (Filipendula vulgaris)
De afwijkingen met die van het geslacht Spiraea zijn, zeker na de DNA
bevindingen, te groot om de soorten nog langer bij dat geslacht onder te
brengen.

De Moerasspirea (Filipendula
ulmaria) kwam al vóór de laatste ijstijd algemeen voor in Europa. De
wortelstok houdt van een vochtige bodem en zorgt via uitlopers voor een
snelle uitbreiding van de plant. Op de roodbruine bloeistelen
komen in de eerste helft van de zomer sterk geurende, dichte en ruim
vertakte
(room-)witte bloemtrossen te voorschijn. De bloempjes zijn 5-tallig; de
5 stijlen zijn schroefvormig om elkaar gedraaid; de plant levert geen
nectar, maar pollen des te meer. De talloze meeldraden steken ruim
buiten de kroon uit en leveren het pollen af in de haren van de rond
lopende bestuiver. Vliegen, kevers en bijen komen erop af. In de natuur
is de moerasspirea nog in ruime mate aanwezig en om haar
schoonheid wordt zij veel in onze tuinen toegepast. De rubra is
een van de vele cultuurvormen. Delen van het veervormige blad lijken op dat
van de Iep (Ulmus), vandaar "ulmaria".
De Knolspirea (Filipendula vulgaris) is nagenoeg uitgestorven en
leeft als sierplant (soms verwilderd)voort. Het blad is fijner en de
bloem groter en meestal 6-tallig. De wortel heeft knolletjes die aan een
fijn netwerk van draadjes hangen: Filipendula ontleent hieraan haar naam
(filum = draad; pendere = hangen).
Het geslacht Physocarpus is inheems in NO Amerika en NO Azië en
omvat 20 soorten. Drie van de zes soorten uit Amerika zijn als
sierplanten in cultuur gebracht en sinds de vorige eeuw overgekomen naar
Europa. Er wordt nog volop mee geëxperimenteerd, gecultiveerd en
gecombineerd. Ook van de andere soorten zullen ongetwijfeld sierstruiken
alsnog in onze tuinen komen.
Zijn naam dankt het geslacht aan de blaasachtige vrucht van sommige
soorten ( Grieks: phusos = blaas;
karpos = vrucht) In de oudheid werd de Spaanse aak met deze term
aangeduid.

 |
De
voornaamste vertegenwoordiger van het geslacht is de Physocarpus opulifolius
"diabulo". Het betreft een prachtige, breed
opgaande struik van hoog 2.5 m en breed 2 meter. De plant heeft
een mooie, schilverende, lichtbruine bast en grote
donkerpurperen bladeren, die op het esdoornblad lijken (opulus =
Esdoorn; folius = blad). In mei verschijnen de halfronde platte
bloemschermen, die de plant de naam "Sneeuwbalspirea"
hebben bezorgd. De kleine bloemen zijn schotel- vormig en
5-tallig. Zij hebben 5 witte, soms lichtroze kroonblaadjes en 20
- 40 meeldraden; nectariën rond het vruchtbeginsel. Bezoek
van bijen is verzekerd: de plant levert nectar en pollen. Bloei in
mei - juni - juli, waarna de rode, besachtige of
blaasachtige vruchten verschijnen,
die de heester de naam "Blaasspirea" geven.
Soorten worden vooral vanwege het sierlijke blad en de mooie bloesem
gekweekt. Zo zijn er verschillende cultivars in omloop. De
"dartsgold" heeft goudgele bladeren. Kruisingen tussen de
"diabulo" met de "nanus" (=klein) maken ook kleinere varianten
mogelijk.
|
.
***
***
........................................................................................................................************************....................................................................
|