.

Betonie: In het oude Griekenland en de
Ionische kust van Noordwest Azië stond de "Bettonika" als medici-nale plant in hoog aanzien. Linnaeus nam de Griekse naam
over en noemde haar Betonica officinalis; daarna werd zij
omgedoopt tot Stachys officinalis. Ons woord Betonie
herinnert aan de oude naam.
De plant is al oud en inheems in heel Europa en Azië. Als
medicinale plant (officinalis!) kon zij overal
goed
overleven. Momenteel is zij bij ons bijna uitgestorven en staat
zij op de rode lijst. Als cultivar is
de Betonie nog volop aanwezig in
onze tuinen en wordt goed bevlogen door bijen, hommels en
vlinders.
In het voorjaar verschijnt op de wortelstok een rozet van mooi
gekarteld, donkergroen blad, waarop de lange vierkante
bloeisteel te voorschijn komt. Bovenin de steel verschijnen
schijnkransen van paarsrode lipbloemen. Zoals dat gaat bij
cultivars kunnen deze ook bleekroze zijn. De kransen staan dicht
opeen en geven het aanzien van een korenaar ( Grieks =
stachus). De vier meeldraden liggen tegen de bovenlip
van
de kroon. Bezoekende bestuivers landen op de onderlip en
strelen met haar rug langs de helmknoppen; even-zo geven zij ,
bij een volgende bloem, het pollen af langs de stempel, als deze
tevoorschijn is gekomen (afb. rechts). De onderlip heeft een
scherp zichtbaar gestreept honingmerk.

Ezelsoren (Stachys byzantina).
De toenaam Byzantina dankt de plant aan haar herkomst uit de
streken rond het oude Byzantium, nu Constantinopel in het
huidige Turkije. De zachtgrijze, viltige beharing maakt haar tot
een sierraad in de tuin. In het wild is de plant een meter hoog;
de cultivars zijn de helft daarvan.
Op de schijnaren verschijnen rozerode bloemen, die mooi
boven de wollige bladmassa uitsteken. Hommels en honingbijen die op de bloemenrijkdom afkomen
worden vaak verdreven door wolbijen, die de zilveren beharing
gebruiken voor de bekleding van haar nestholten. De
honingopbrengst is daarom maar matig. De plant wordt vooral voor
haar sierwaarde en als bodembedekker toegepast.
+++++++
De bijnaam Ezelsoren is al oud. Het oude Griekenland kent
daarover de volgende mythe:
Pan, de god van de bossen, vond de
herdersfluit uit en was daar zo mee ingenomen, dat hij in een over- moedige bui de god van de lier, Apollo, uitdaagde
voor een muziekwedstrijd. De wedstrijd vond plaats
in Frygië,
het omvangrijke rijk van koning Midas in Klein Azië
bezuiden Byzantium. Uiteraard had Midas een ereplaats bij de
strijd; maar omdat zijn rijkdom in schril contrast stond met
zijn verstandelijke vermogens, was hij voor een plaats in de
jury niet uitgenodigd. Pan speelde best aardig op zijn fluit
maar kwam niet in de buurt van Apollo, de god van de muzen
zelf. De Jury wees de prijs terecht toe aan Apollo, zeer
tegen de zin van Midas. Daar nu was Apollo op zijn beurt zeer
verbolgen over. "Jij hebt de oren van een ezel" snauwde de god
Midas toe en hij greep de koning bij zijn oren tot deze een
langwerpig, grijs en behaard uiterlijk kregen. Beschaamd
en beducht voor ontdekking verborg sindsdien Midas zijn schande
onder een ruime tulband.
Toch werd zijn geheim ontdekt door zijn kapper, die op straffe des doods
werd gesommeerd zijn mond te houden. Maar deze kreeg het daar zo
moeilijk mee, dat hij op een dag het bos in toog, een diep gat
groef in de grond en zijn geheim toevertrouwde aan moeder aarde:
"Midas heeft ezelsoren; Midas heeft de oren van een ezel".
"Ezel" riep het gat terug. Toen gooide hij het snel weer
dicht. Uit de aarde evenwel kwam een plant naar boven met
bladeren die het uiterlijk hadden van de langwerpige, harige en
grijswollen oren van de ezel en in de bloemstelen fluisterde de
wind het geheim van Midas rond. Toen het tot de koning
doordrong, dat het hele land zijn schande kende, benam hij zich
het leven.

De God Pan vond
de herdersfluit uit. |